Onno Kosters' tweede dichtbundel is een intrigerend geval. Lange, welbespraakte gedichten, met veel actuele werkelijkheid erin, veel topografie, veel vitaliteit en daarnaast ook veel verwijzingen naar cultuur en literatuur (Lodeizen, Valery, Weldon Kees, Emily Dickinson etc.). Kosters heeft iets in zich van de performing poet, maar op allerlei momenten blijkt hij zijn tekst helemaal niet zo direct aanspreekbaar te willen maken en juist ingewikkeld en gebroken te laten zijn; postmodern. De bundel zit afgewogen in elkaar: vier delen, met daaraan gekoppeld een bijlage met vertalingen van de Robinson gedichten van Weldon Kees en Simon Armitage. Van de losse gedichten is 'Epifanie' erg geslaagd, met zijn mooie verwijzing naar de moord op Van Gogh en de Kafka-achtige beschrijving van twee mannen "in onkreukbaar blauw gestoken" die rennend de straat over willen steken tussen een "nou niet dolenthousiast remmend verkeer". Maar het mooiste is 'Twaalf regels (Elf regels)' dat begint met "Vul de straten met gaten, regel het scheepvaartverkeer / de verkeerde, de kant op" en eindigt met "Onderbreek nu eenmaal voorgoed waar je mee bezig bent, maar niet / voor de vorm: voor je het laat / voor wat het werd". Een dichter om op te letten. NBD|Biblion

Naar archief Naar homepage